Officier van justitie Betty Wind vervolgens:
De raadsman heeft ter onderbouwing van zijn verzoek aangevoerd;
1 – dat het OM voor de rechtbank heeft bepaald waar de grens ligt tussen het domein van het TGB en het domein van de deal en daarmee van de rechtbank.
2 – dat de rechtbank ambtshalve gehouden is alle feiten in het kader van de (on)rechtmatigheid van de deal te toetsen en niet bereid is gebleken scenario’s anders dan die van het OM te toetsen.
3 – dat de rechtbank daarmee kennelijk de verklaringen van La Serpe met betrekking tot het TGB-traject van onvoldoende gewicht heeft geacht voor nader onderzoek, terwijl de rechtbank de zaaksinhoudelijke verklaringen van La Serpe telkens wel van voldoende gewicht heeft geacht voor het verlengen van voorarrest.
4 – dat de rechtbank daarmee telkens ten nadele van Rasnabe de verklaringen van La Serpe tweeledig waardeert: waar voor zover belastend, onwaar voor zover ontlastend. Daarmee zou de rechtbank de schijn van partijdigheid op zich hebben geladen.
Uw wrakingskamer heeft te beoordelen of zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert dat aan de onpartijdigheid van de rechtbank getwijfeld moet worden of dat daaraan door Rasnabe objectief gerechtvaardigd getwijfeld kan worden.
De rechtbank heeft een tussenbeslissing genomen op een punt waarop door de verdediging, waaronder die van Rasnabe een tussenbeslissing is gevraagd. De tussenbeslissing is zeer uitgebreidt en grondig gemotiveerd en van partijdigheid of vooringenomenheid is volstrekt geen sprake.
Anders dan de raadsman stelt is het onjuist dat het OM voor de rechtbank heeft bepaald waar de grens tussen beide trajecten, het TGB-traject en de OM-deal, ligt. Er is over de verzoeken tot nader onderzoek van de verschillende verdachten uitgebreidt debat gevoerd, waarbij het OM naar de wet en regelgeving en de wetsgeschiedenis heeft verwezen en de raadslieden uitgebreidt hun standpunten en verzoeken hebben kunnen toelichten. De rechtbank heeft vervolgens als onafhankelijk college een beslissing genomen. De rechtbank heeft onder verwijzing naar de wet en regelgeving en de wetsgeschiedenis, die door de rechtbank duidelijk zeer uitgebreidt is bestudeerd, geoordeeld dat de strafrechter in beginsel slechts heeft te oordelen over de rechtmatigheid van de OM-deal en niet over afspraken in het kader van getuigenbescherming en onderhandelingen daaromtrent.
Geschillen tussen een kroongetuige en de Staat op dit punt horen in beginsel bij de civiele rechter thuis. Er zal, zo heeft de rechtbank op basis van de wet en de wetsgeschiedenis geconcludeerd, een begin van aannemelijkheid moeten zijn dat dat sprake is geweest van onrechtmatig gebruik van informatie of onrechtmatige beïnvloeding van de getuige door of mede door de zaaksofficieren inclusief de CIE officier wil nader onderzoek daarnaar aangewezen zijn. Of er zal sprake moeten zijn van zwaarwegende aanwijzingen dat er sprake is van excessieve of volstrekt niet te onderbouwen beschermingsmaatregelen of toezeggingen daartoe, waartoe geen redelijk handelend officier van justitie had kunnen komen, willen verzoeken tot nader onderzoek naar beschermingsmaatregelen en onderhandelingen daarover, voor toewijzing in aanmerking komen. De verzoeken van de verdediging dienen daarbij tegen de achtergrond van artikel 359a Sv te worden beoordeeld.